Verwarm de oven voor op 200 °C (boven- en onderwarmte; 180 °C hetelucht) en bekleed twee grote bakplaten met bakpapier.
Doe 240 g tarwebloem, 1 tl zuiveringszout en 1 tl fijn zeezout in een ruime kom en meng met een garde tot het mengsel egaal is.
Smelt 60 g ongezouten roomboter in een klein pannetje en roer er 120 ml koud water door.
Schenk het botermengsel bij de bloem en meng met een spatel tot een ruw deeg ontstaat.
Haal het deeg op een met bloem bestoven werkblad en kneed 2–3 minuten tot het deeg soepel is en een bal vormt.
Verdeel het deeg in twee gelijke porties.
Rol één portie met een deegroller zo dun mogelijk uit (circa 1–2 mm dik).
Snijd met een pizzasnijder of scherp mes het uitgerolde deeg in vierkantjes van ongeveer 4 cm en leg ze op de bakplaat.
Herhaal met de tweede portie deeg.
Prik met een vork overal in de crackers gaatjes.
Bestrijk de bovenkant licht met water en bestrooi royaal met grof zeezout.
Bak 10–15 minuten tot de crackers goudbruin en knapperig zijn. Draai halverwege de bakplaten om.
Haal uit de oven en laat de crackers volledig afkoelen op een rooster.
Bewaar de afgekoelde crackers in een luchtdichte trommel op kamertemperatuur tot een week.