Meng in een grote kom 360 ml lauw water en 15 g kristalsuiker. Strooi 7 g gedroogde gist (1 zakje) erover, roer voorzichtig door en laat 5–10 minuten staan tot het mengsel schuimig is.
Voeg 560 g bloem en 10 g zout toe aan het gistmengsel. Roer tot het een ruw deeg vormt.
Leg het deeg op een licht met bloem bestoven aanrecht en kneed 5–8 minuten tot het glad en elastisch is.
Vet een kom licht in, leg het deeg erin en draai om zodat het rondom bedekt is. Dek af en laat 60 minuten rijzen op een warme plek tot het deeg verdubbeld is.
Verwarm de oven voor op 230°C (boven- en onderwarmte). Bekleed twee bakplaten met bakpapier. Breng in een grote pan 2 l water aan de kook, voeg 115 g zuiveringszout (baksoda) toe en houd het zachtjes aan de kook.
Druk het deeg licht plat, verdeel het in 8 stukken en rol elk stuk tot een staaf van ongeveer 2,5 cm dik. Snijd de staven in stukken van 10–12 cm, zodat je in totaal ongeveer 30–40 pretzelstokjes krijgt.
Kook telkens 4–5 pretzelstokjes 20–30 seconden per kant in het baksoda-bad. Haal ze met een schuimspaan uit het water en leg ze op de bakplaten.
Bestrijk de stokjes met gesmolten boter en bestrooi met 2 eetlepels grof zeezout. Bak 12–15 minuten in de voorverwarmde oven tot ze goudbruin zijn.
Laat de pretzelstokjes een paar minuten afkoelen op de bakplaten, verplaats ze daarna naar een rooster en serveer warm.