Verwarm 250 ml volle melk en 75 g ongezouten roomboter in een steelpannetje op laag vuur tot de boter is gesmolten en het mengsel lauwwarm (ca. 40 °C) aanvoelt.
Meng in een grote kom 500 g tarwebloem, 75 g kristalsuiker, 7 g droge gist (of 20 g verse gist) en een snufje zout.
Maak een kuiltje in het midden, giet het melk-botermengsel erin en voeg 1 losgeklopt ei toe. Meng met een lepel tot het deeg samenkomt.
Bestuif het werkvlak licht met bloem en kneed het deeg 8–10 minuten tot het soepel en elastisch is.
Leg het deeg in een ingevette kom, dek af met plasticfolie of een theedoek en laat op een warme plek 60–90 minuten rijzen tot het volume is verdubbeld.
Klop intussen 100 g zachte ongezouten roomboter met 150 g lichtbruine basterdsuiker en 2 eetlepels gemalen kaneel tot een romige pasta.
Druk de lucht uit het gerezen deeg, rol het op een licht bebloemd oppervlak uit tot een rechthoek van ca. 40×30 cm en bestrijk met de kaneelpasta, laat aan één lange kant een rand van 1 cm vrij.
Rol het deeg strak op vanaf de lange zijde en snijd het in 12 gelijke plakken van 3–4 cm dik.
Leg de plakjes op een met bakpapier beklede bakplaat, met wat ruimte ertussen. Dek losjes af en laat nog 30–45 minuten rijzen. Verwarm de oven voor op 180 °C (boven- en onderwarmte).
Bak de kaneelbroodjes 20–25 minuten tot ze goudbruin zijn. Meng ondertussen 150 g poedersuiker met 2½ eetlepel melk (of roomkaas voor een steviger glazuur) en ½ theelepel vanille-extract tot een glad glazuur. Besprenkel de nog warme broodjes ermee en serveer.