Meng in een ruime kom 250 g tarwebloem, 50 g suiker en een snufje zout.
Voeg 125 g koude roomboter in blokjes toe en wrijf met je vingertoppen tot het mengsel op grof zand lijkt.
Voeg 1 ei toe en kneed kort tot er een samenhangende bal ontstaat.
Wikkel het deeg in vershoudfolie en laat 30 minuten rusten in de koelkast.
Verwarm de oven voor op 180 °C (boven- en onderwarmte). Vet een ronde taartvorm (Ø 22–24 cm) in en bestuif licht met bloem.
Rol het deeg op een met bloem bestoven werkvlak uit. Bekleed de taartvorm ermee, druk het deeg tegen de randen aan, snijd overtollig deeg weg en prik met een vork gaatjes in de bodem.
Schil de appels, verwijder het klokhuis en snijd ze in dunne plakjes.
Meng in een kom de appelplakjes met 50 g suiker, 1 theelepel kaneelpoeder en het sap van een halve citroen.
Verdeel de appelplakjes gelijkmatig over de deegbodem en besprenkel ze met 20 g gesmolten boter.
Bak de taart 40–50 minuten in het midden van de oven tot het deeg goudbruin en de appels zacht zijn. Bedek met aluminiumfolie als hij te donker wordt.
Verwarm ondertussen in een klein pannetje 2 eetlepels abrikozenjam (of perzikjam) met 1 eetlepel water tot de jam vloeibaar is en bestrijk de bovenkant van de taart ermee.
Laat de taart iets afkoelen, haal hem uit de vorm en serveer lauwwarm, eventueel met vanille-ijs of slagroom.